pol

Een bestuurder van een auto, die net optrekt bij het groene verkeerslicht voor een groot kruispunt, schrikt van een politievoertuig dat met optische (licht) en geluidssignalen door rood rijdt.

De geschrokken bestuurder remt abrupt. Hij steekt zijn middelvinger op naar de politieagent in de auto en begint te toeteren.

Roy Nijman, rij-instructeur bij de politie in Noord-Holland vertelt: "Helaas krijgen we regelmatig dit soort negatieve reacties van medeweggebruikers als we bijvoorbeeld met een politievoertuig door het rode licht rijden of de toegestane snelheid overschrijden. We doen dit natuurlijk niet zomaar. In bijna alle gevallen zijn we dan onderweg naar een spoedgeval of een burger in nood."

Vrijstelling

De politie heeft vrijstelling op grond van artikel 147 Wegenverkeerswet en mag dus overtredingen plegen in het verkeer om politietaken uit te kunnen voeren. Nijman: "Van een politieman of -vrouw kun je verwachten dat dit vlot, veilig en verantwoord gebeurt. Deze vrijstelling is noodzakelijk voor de politie om goed te kunnen werken in het publieke domein (de samenleving)." Maar er zijn wel twee voorwaarden aan die vrijstelling verbonden, namelijk de politiemedewerker moet bezig zijn met een politietaak (opsporing, toezicht, controle of handhaving) en de veiligheid van het overige verkeer moet zoveel mogelijk worden gewaarborgd. "Om snel ter plaatse te zijn, wordt er harder gereden. Dit betekent niet dat politieagenten roekeloos mogen rijden, of dat ze het overige verkeer in gevaar mogen brengen." aldus Nijman.

Wel spoed, geen zwaailichten en sirenes

De politie mag uitsluitend met toestemming van de meldkamer gebruikmaken van optische en geluidssignalen. Deze toestemming vervalt als bijvoorbeeld een andere hulpdienst al op de plek van het incident is aangekomen. Zo kan het dus gebeuren dat een politievoertuig met zwaailichten en sirene een kruising oversteekt, om snel daarna met het normale verkeer verder te rijden. In sommige situaties rijdt de politie met spoed, maar zonder zwaailichten en sirene. Bijvoorbeeld bij gijzelingen, overvallen en inbraken. Dit doet de politie om de kans op een heterdaadsituatie te vergroten, te voorkomen dat er een gevaarlijke situatie ontstaat voor bijvoorbeeld omstanders en om daders te kunnen aanhouden. En om te voorkomen dat zaken (nog) ernstiger worden.